Begrippen

Begrippensites

  • Finler Encyclopedie
    Alfabetisch overzicht van economische begrippen
  • Economische begrippenlijst (M. Kalk)
    Alfabetisch register van economische begrippen
  • Begrippenlijst CBS
    Alfabetisch register van begrippen die het CBS hanteert
  • De financiëlebegrippenlijst
    Een online woordenboek met begrippen en definities op het gebied van economie, financiële markten, beurs en beleggen
  • Econworld
    Economische begrippenlijst

Begrippenlijst

De lijst is niet volledig, voor meer begrippen kunnen bovenstaande sites geraadpleegd worden.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Aanbodfactoren

De grootheden die de omvang van de productiecapaciteit bepalen. De aanbodfactoren zijn de omvang en kwaliteit van de kapitaalgoederenvoorraad, de omvang en kwaliteit van de beroepsbevolking, de omvang en kwaliteit van de natuurlijke hulpbronnen en de technische ontwikkeling.

Accijns

Een indirecte belasting. Het is in principe een instrument van de overheid om de consumptie af te remmen, aangezien het wordt geheven op goederen die een schadelijke werking hebben, maar is eveneens een belangrijke bron van inkomsten.

Afgeleide productiefactor

Kapitaal. Dit is oorspronkelijk niet aanwezig en moet dus eerst gemaakt worden met de oorspronkelijke productiefactoren natuur en arbeid, en met behulp van reeds eerder geproduceerde kapitaalgoederen.

Afschrijvingen

Waardeverminderingen van de vaste kapitaalgoederen. Macro-economisch zijn de afschrijvingen gelijk aan de vervangingsinvesteringen. Jaarlijks wordt een bedrag gereserveerd om na zekere tijd een vast kapitaalgoed te kunnen vervangen. In bepaalde gevallen (in de praktijk) kan ook worden afgeschreven op vlottende kapitaalgoederen, wanneer deze als handelsvoorraad zelfs niet meer tegen de kostprijs verkocht kunnen worden.

Alternatief aanwendbaar

De middelen kunnen voor verschillende doeleinden gebruikt worden. We moeten vanwege schaarste kiezen hoe ze worden ingezet.

Anti-cyclische begrotingspolitiek

Overheidsbeleid dat gericht is op het dempen van de conjunctuurgolven. De overheid moet dan in tijden van hoogconjunctuur de effectieve vraag verminderen door haar uitgaven te matigen of de belastingdruk te verhogen en vice versa. Dit beleid is gebaseerd op de theorie van Keynes.

Arbeid

De mens als productiefactor. Het is een oorspronkelijke productiefactor, waarvan de kwaliteit door veel zaken bepaald wordt, zoals scholing. Zie ook loon.

Arbeidsinkomensquote

De loonsom in de ondernemingen en financiële instellingen plus het toegerekend arbeidsinkomen van de zelfstandigen als percentage van de netto toegevoegde waarde van de ondernemingen en financiële instellingen.

Arbeidsproductiviteit

De productie van een werknemer per tijdseenheid. Zie gemiddelde arbeidsproductiviteit.

Asymmetrische informatie

Houdt in dat in een economische transactie de ene partij meer informatie heeft dan de andere partij. Zie moral hazard en negatieve selectie.

Automatisering

De productiefactor arbeid wordt vrijwel volledig vervangen door kapitaal, zelfs op het terrein van het besturen en controleren van het productieproces.

Autonoom

Onafhankelijk (van het nationaal inkomen). De autonome consumptie, investeringen en overheidsbestedingen zijn onafhankelijk van het nationaal inkomen. In de vergelijking C = cY + Co is Co de autonome consumptie. Autonome grootheden zijn altijd exogene grootheden.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Baisse

Periode van laagconjunctuur. Zie recessie.

Basisinnovaties

Technologische doorbraken die breed worden toegepast. Volgens Schumpeter zijn ze een verklaring voor de lange golf.

Basisjaar

Grondslag bij de berekening van indexcijfers. Een grootheid wordt in het basisjaar op 100 gesteld. Doordat de koopgewoonten veranderen – bijvoorbeeld door introductie van nieuwe producten – veranderen de wegingsfactoren. Wanneer de afwijking te groot wordt, kiest men een nieuw basisjaar.

Behoeften

De mens streeft ernaar in deze te voorzien.

Belastingen

Door de overheid opgelegd aan belastingplichtigen, zonder dat er een directe tegenprestatie van de overheid tegenoverstaat.

Belastinglek

Zie inkomenslekken.

Beroepsbevolking

Het deel van de totale bevolking in de leeftijd tussen de 15 en de 65 jaar, dat tenminste 12 uur per week kan en wil werken. We maken onderscheid tussen de afhankelijke beroepsbevolking, de werknemers en werklozen, en de niet-afhankelijke beroepsbevolking, de zelfstandige ondernemers.

Besparingen

Het gedeelte van het nationaal inkomen dat niet voor consumptie of belasting is aangewend.

Bestedingenmethode

Een manier om de hoogte van het nationaal inkomen te meten. Men kijkt dan naar de batenkant van de ondernemingen, waar de bestedingen van de consumenten en de ondernemingen bij de ondernemingen staan vermeld. In feite wordt gebruik gemaakt van de identiteit Y = C + I + O + E – M.

Bestedingsaspect van investeringen

Door een besluit om te investeringen neemt de effectieve vraag toe. De producenten van kapitaalgoederen kunnen meer machines, gebouwen of transportmiddelen verkopen en zullen, als hun capaciteit dat toelaat, meer gaan produceren. Dit bestedingsaspect van de investering gaat aan het capaciteitsaspect vooraf.

Bestedingsevenwicht

De effectieve vraag is zo hoog dat de productiecapaciteit precies volledig is bezet. Er is geen sprake meer van conjuncturele werkloosheid, maar er kan nog wel sprake zijn van structurele werkloosheid.

Bestedingsinflatie

Een stijging van het algemeen prijsniveau door overbesteding. Zie loon-prijsspiraal.

Bewegingstypen in de macro-economie

De seizoenbeweging, de conjunctuur, de trend en de lange golfbeweging.

Bezettingsgraad

Het percentage dat aangeeft in hoeverre de productiecapaciteit wordt benut.

Breedte-investeringen

Een ondernemer schaft machines aan van een type dat al bij de onderneming in gebruik is. De verhouding tussen kapitaal en arbeid blijft gelijk.

Bruto binnenlands product (BBP)

Het BBP heeft betrekking op productie binnen de landsgrenzen.Het is gelijk aan de totale bruto toegevoegde waarde van de sectoren ondernemingen en financiële instellingen en overheid. Zie bruto nationaal product (BNP), netto binnenlands product (NBP).

Bruto nationaal product (BNP)

Het BNP van een land heeft betrekking op de toegevoegde waarde gecreëerd door productiefactoren die eigendom zijn van de burgers en overheid van dat land. Het is gelijk aan het bruto binnenlands product (BBP) minus de primaire inkomens betaald aan buitenlanders plus de primaire inkomens van de burgers ontvangen uit het buitenland. Zie netto nationaal product (NNP).

Bruto toegevoegde waarde

De marktwaarde van de productie (omzet) minus de kosten van de grond- en hulpstoffen en de diensten van derden. Zie netto toegevoegde waarde.

Bruto-investeringen

Alle investeringen van een onderneming, inclusief vervangingsinvesteringen.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Capaciteitsaspect van investeringen

Dit aspect van investeringen heeft betrekking op de aanbodzijde van de economie. Door een investering wordt de productiecapaciteit groter en neemt het aantal arbeidsplaatsen toe. Dit wordt ook het structurele aspect van investeringen genoemd. Zie bestedingsaspect van investeringen.

Categoriale inkomensverdeling

De verdeling van het nationaal inkomen over loon, pacht en huur, interest en winst. Zie loonquote.

Commerciële economie

In dit vak let men op de positie van de onderneming op inkoop- en verkoopmarkten. Het vaststellen van een reclamebudget voor de verkoop van een goed is een voorbeeld van een probleem uit de commerciële economie. Een belangrijk onderdeel van de commerciële economie is de marketing.

Conjuncturele aspect van investeringen

Zie bestedingseffect van investeringen.

Conjuncturele ontwikkeling

De geleidelijke verandering in de tijd van de effectieve vraag.

Conjuncturele werkloosheid

Werkloosheid die ontstaat wanneer de productiecapaciteit niet volledig is bezet. Deze is te berekenen door het verschil te nemen tussen de werkgelegenheid bij het bestedingsevenwicht en de door de effectieve vraag bepaalde vraag naar arbeid. Of iets anders gezegd: het verschil tussen de werkgelegenheid bij het bestedingsevenwicht en het inkomensevenwicht.

Conjunctuur(golf)

De afwijking van de groei van het nationaal inkomen ten opzichte van de trend. Deze afwijkingen zijn vaak het gevolg van schommelingen van de effectieve vraag. De conjunctuur verloopt in de tijd meestal via een golvend verloop. Periodes van hoog- en laagconjunctuur volgen elkaar op. Een toename van de effectieve vraag leidt in eerste instantie tot een hoger nationaal inkomen. Op het moment dat een situatie van overbesteding ontstaat, kan inflatie de effectieve vraag doen dalen. Deze daling kan door de starheid van lonen zodanig doorschieten, dat een situatie van onderbesteding het gevolg is. Nadat op de langere termijn de prijzen en lonen zich hebben aangepast kan de effectieve vraag weer stijgen. Deze stijging kan het hele proces opnieuw in werking stellen.

Conjunctuurcyclus

De periode van één conjunctuurgolfbeweging. Bijvoorbeeld de tijd tussen twee toppen.

Consument

Iemand die in staat is om te consumeren.

Consumentenprijsindex

Geeft de stijging aan van een pakket goederen en diensten door een modaal gezin gekocht in het basisjaar. Het is een samengesteld en gewogen indexcijfer, omdat het uit zeer veel verschillende goederen bestaat, en elk product meetelt naar relatieve importantie. Het samengesteld gewogen prijsindexcijfer wordt berekend door alle partiële indexcijfers te vermenigvuldigen met hun wegingsfactoren en daarna al deze uitkomsten te sommeren.

Consumeren

Zowel consumeren in enge zin, als consumeren in ruime zin.

Consumeren in enge zin

Het kopen van goederen door de consument.

Consumeren in ruime zin

Het gebruiken van goederen door de consument.

Consumptiefunctie

Deze gedragsvergelijking beschrijft het verband tussen de geplande, ex ante consumptie en het nationaal inkomen. Is de consumptiefunctie bekend, dan is de spaarfunctie daar gemakkelijk uit af te leiden. Is als consumptiefunctie gegeven: C = cY + Co , dan is de spaarfunctie S = sY – Co . Hierin is de marginale spaarquote s, en is gelijk aan (1 – c). Immers de som van de marginale consumptiequote en marginale spaarquote is altijd 1.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


De Nederlandsche Bank (DNB)

De nationale centrale bank van Nederland. Onderdeel van het Europese Stelsel van Centrale Banken. Belangrijkste taken sinds de invoering van de euro zijn, naast deelname aan het ESCB, het houden van toezicht op financiële instellingen en het bevorderen van een goede werking van het chartale en girale betalingsverkeer.

Definitiegelijkheid

Zie identiteit.

Depositofaciliteit

Voorbeeld van een permanente faciliteit. Hiervan kunnen kredietinstellingen met een zeer kortlopend liquiditeitsoverschot gebruik maken.

Depositorente

Rente die banken vergoed krijgen over de depositofaciliteit. De depositorente vormt de bodem voor de geldmarktrente en is dus lager dan de refi-rente.

Depressie

Een langdurige periode van laagconjunctuur en onderbesteding met een negatieve groei van het nationaal inkomen gecombineerd met een hoge werkloosheid. De verlammende werking die een depressie vaak op de investeringen heeft, maakt het lastig om uit het dal te kruipen.

Diensten

Onstoffelijke goederen.

Diensten van derden

Diensten die niet door het eigen personeel zijn uitgevoerd, maar door andere bedrijven, zoals diensten van transportbedrijven en schoonmaakbedrijven.

Diepte-investeringen

Aankoop van kapitaalgoederen die productiever zijn dan de huidige kapitaalgoederen die een onderneming bezit.

Directe belastingen

Belastingen over primaire inkomens.

Duurzame consumptiegoederen

Zowel goederen die een consument meerdere malen kan gebruiken, als milieuvriendelijke consumptiegoederen.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Econometrie

Wetenschap die zich bezighoudt met het zoeken van oorzakelijke verbanden tussen economische grootheden door middel van statistische analyse.

Economie

Bestudeert de verschijnselen die samenhangen met de schaarste. De schaarste van de goederen dwingt ons om te kiezen.

Economische en Monetaire Unie (EMU)

Op 1 januari 1999 is de derde en laatste fase van de Economische en Monetaire Unie ingegaan. Landen die hieraan deelnemen, hebben hun nationale valuta ingeruild voor de euro en daarmee het monetaire beleid van de nationale centrale banken overgedragen aan de Europese Centrale Bank.

Economische kringloop / kringloopschema

Geeft in een gesloten schema weer hoe de geld- en goederenstromen zich tussen de sectoren bewegen als in een bloedstroom. Het kringloop idee is afkomstig van François Quesnay.

Effectieve vraag

De ex ante bestedingen van consumenten en ondernemingen. Zie evenwichtsinkomen, onderbesteding, overbesteding.

Endogene grootheden

De hoogte van endogene grootheden vinden we door de hoogte van de bijbehorende exogene grootheden in het model in te vullen en vervolgens het model op te lossen.

Enkelvoudig prijsindexcijfer

Het indexcijfer van één product of van een groep producten. Het consumentenprijsindex is opgebouwd uit verschillende partiële indexcijfers.

Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB)

Bestaat uit de Europese Centrale Bank (ECB) en de centrale banken van alle vijftien lidstaten van de Europese Unie. Het belangrijkste besluitvormende orgaan van het ESCB is de Raad van Bestuur van de ECB.

Europese Centrale Bank (ECB)

Onderdeel van het Europese Stelsel van Centrale Banken dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het monetaire beleid.

Evenwichtsvoorwaarde

De noodzakelijke voorwaarde waaronder een model in evenwicht is. In het eenvoudige keynesiaanse model is de evenwichtsvoorwaarde dat het nationaal inkomen gelijk is aan de effectieve vraag, zodat de besparingen gelijk zijn aan de investeringen.

Ex ante

Vooraf gepland, als in de geplande consumptie en de geplande investeringen die samen de effectieve vraag vormen.

Ex post

Achteraf gerealiseerd, zie ex ante, evenwichtsinkomen.

Exogene grootheden

De hoogte van exogene grootheden wordt buiten het model bepaald. De hoogte van endogene grootheden wordt door het model verklaard uit de hoogte van de exogene grootheden. In C = cY + Co zijn de marginale spaarquote c en de autonome consumptie Co de exogene grootheden.

Externe effecten

Zie positieve en negatieve externe effecten.

Externe waarde van de euro

De wisselkoers van de euro. De Europese Centrale Bank houdt zich niet direct bezig met de handhaving hiervan.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Frictiewerkloosheid

Er zal altijd enige werkloosheid zijn, omdat mensen voor het zoeken van een nieuwe baan tijd nodig hebben. Deze vorm van werkloosheid wordt kleiner door de werking van de CWI’s te verbeteren.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Geaggregeerde grootheden

Het werken met geaggregeerde grootheden is kenmerkend voor de macro-economie. Voorbeelden zijn de som van alle inkomens in een land en de totale hoeveelheid vacatures.

Gedragsvergelijking

Een dergelijke vergelijking geeft weer hoe economische subjecten reageren op een verandering van een economische grootheid. De consumptiefunctie geeft bijvoorbeeld weer hoe de consumenten hun bestedingen af laten hangen van het nationaal inkomen.

Geïmporteerde inflatie

Hier spreekt men van indien de bron van de prijsstijgingen in het buitenland zit, doordat ingevoerde grondstoffen of eindproducten duurder zijn geworden.

Geïnduceerd

Afhankelijk (van het nationaal inkomen). In de vergelijking C = cY + Co is de term cY de geïnduceerde consumptie.

Gemiddelde arbeidsproductiviteit

De hoeveelheid productie per werknemer per tijdseenheid.

Gemiddelde consumptiequote

Geeft weer welk gedeelte van het nationaal inkomen wordt geconsumeerd.

Gemiddelde spaarquote

Geeft weer welk gedeelte van het nationaal inkomen wordt gespaard.

Gesloten economie

Een economie of economisch model zonder transacties met het buitenland.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Hausse

Periode van hoogconjunctuur.

Herfinancieringstransacties

Belangrijkste vorm van open markttransacties.

Hoogconjunctuur

De economische activiteit is zodanig dat de economische groei boven de trendmatige groei zit. Als er echter overbesteding optreedt, kan dit weer nadelige gevolgen hebben voor de groei.

Huishouden

Een economische eenheid, zoals een gezin, een onderneming of de overheid.

Human capital

“Menselijk kapitaal”. Door ontwikkelingen in het onderwijs volgen meer mensen een gespecialiseerde opleiding, zodat de kwaliteit van de arbeid toeneemt. De uitgaven voor onderwijs beschouwt men tegenwoordig als een investering in human capital. Men gebruikt hier het woord ‘kapitaal’, omdat de productiefactor arbeid als het ware wordt geproduceerd door onderwijs. Het onderwijs vatten we hier op als een productieproces, vergelijkbaar met de fabricage van bijvoorbeeld auto’s. Men spreekt over uitval, efficiency en rendement van opleidingen. Het consumptieve aspect van het onderwijs (de behoeftebevrediging die mensen ontlenen aan het vergaren van kennis), komt daarbij op de achtergrond.

Huur

De beloning voor het ter beschikking stellen van gebouwen.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Identiteit

Een noodzakelijke gelijkheid: een vergelijking die per definitie waar is en daarom ook definitiegelijkheid wordt genoemd, zoals Y= C + I + O + E – M.

Importlek

Zie inkomenslekken.

Indexcijfer

Verhoudingsgetal waarmee een grootheid ten opzichte van het basisjaar wordt vergeleken.

Indirecte belastingen

Belastingen die verband houden met bestedingen, zoals de BTW en accijnzen. Ze worden ook kostprijsverhogende belastingen genoemd.

Inflatie (prijs)

Stijging van het gemiddelde prijspeil. Met de losse term inflatie wordt vrijwel altijd prijsinflatie bedoeld. Verschillende vormen van inflatie zijn monetaire inflatie, bestedingsinflatie, kosteninflatie, stagflatie en geïmporteerde inflatie.

Informatiegoederen

Onderscheiden zich van ‘gewone’ goederen doordat de waarde voor de consument ervan pas te bepalen is nadat de informatie is geconsumeerd. Ze worden daarom ook wel ervaringsgoederen genoemd. Daarnaast onderscheiden informatiegoederen zich van gewone goederen door hun kostenstructuur. Het produceren van het eerste exemplaar van een informatiegoed is zeer kostbaar, terwijl reproductie juist erg goedkoop is. Een goed voorbeeld van een informatiegoed is het besturingssysteem Windows.

Inkomensevenwicht

Zie keynesiaans evenwicht.

Inkomenslekken

Geld dat niet als besteding terugkeert in de economische kringloop van een land, waardoor de werking van de multiplier verzwakt wordt. Een exogene vergroting van overheidsuitgaven heeft derhalve een minder sterk effect op het nationaal inkomen dan Keynes voorspelt. De inkomenslekken zijn de besparingen, de belastingen en de import.

Interest

De beloning voor het ter beschikking stellen van geld.

Interne waarde van de euro

De koopkracht van de euro. Handhaving van de interne waarde van de euro is de primaire doelstelling van de Europese Centrale Bank.

Investeringen

De aanschaf van kapitaalgoederen door de producent. Deze investeringen kunnen plaatsvinden ter vervanging van afgeschreven kapitaal en voor uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad. Zie bruto-investeringen. en netto-investeringen, alsmede breedte- en diepte-investeringen.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Kapitaal

In de algemene economie meestal opgevat als reëel kapitaal, d.w.z. goederen als productiefactor, in tegenstelling tot geldkapitaal dat een som geld is. Kapitaal is een afgeleide productiefactor.

Kapitaalgoederen

Alle goederen die door een producent zijn aangekocht, die tezamen de productiefactor kapitaal vormen. Men spreekt ook wel van reëel kapitaal, in tegenstelling tot geldkapitaal. Men onderscheidt vaste en vlottende kapitaalgoederen.

Keynesiaans evenwicht

De ex ante effectieve vraag is gelijk aan het ex post nationaal inkomen. Deze hoogte van het nationaal inkomen wordt ook het evenwichtsinkomen genoemd. Er is sprake van inkomensevenwicht.

Keynesianen

De aanhangers van de econoom Keynes leggen de nadruk op de vraagkant van de economie en de korte termijn. Zij gaan uit van de starheid van prijzen en vooral van de lonen. Volgens Keynes zijn in een situatie van onderbesteding de lonen star naar beneden, maar zou bij een daling van het loon de starheid van de prijzen ervoor zorgen dat de koopkracht van de werknemers daalt, waardoor de effectieve vraag niet stijgt. Andersom kan deze starheid ervoor zorgen voor een goede werking van het multiplier-effect. In dat geval zal bij een toename van de autonome overheidsbestedingen het nationaal inkomen uiteindelijk sterker stijgen dan de initiële toename van de effectieve vraag. Er is dan een rol voor een actieve overheid. Zie anti Deze zienswijze staat tegenover die van de neoklassieken, die veronderstellen dat het markt- en prijsmechanisme wel soepel werkt.

Klassieken (Neo)

De neoklassieken leggen de nadruk op de aanbodkant van de economie en de lange termijn. Zij vertrouwen op het gemakkelijk aanpassen van de prijzen op de markten. Volgens hen is er altijd sprake van bestedingsevenwicht, omdat de soepele aanpassing van de prijzen en lonen garandeert dat de productiecapaciteit op elk moment volledig bezet is.

Kondratieff-golf

Een lange golfbeweging, vernoemd naar de Russische econoom Kondratieff, waarvan één cyclus een periode van 50 à 60 jaar betreft. De golf kan opgevat worden als een schommeling in de trendbeweging. Men neemt aan dat belangrijke uitvindingen, zoals de serie uitvindingen die de industriële revolutie op gang bracht of de uitvindingen in de informatie- en communicatietechnologie, de lange golf bepalen. In de opgaande fase van de lange golf wordt het economisch leven opgestuwd door de investeringsdrang die samenhangt met de exploitatie van nieuwe mogelijkheden. Men heeft geconstateerd dat in deze fase de hoogconjunctuur domineert en de laagconjunctuur betrekkelijk mild is, terwijl in de neergaande fase de conjuncturele depressies naar verhouding langer en ernstiger zijn.

Kosteninflatie

Bij kosteninflatie stijgen de prijzen doordat de productiekosten omhoog gaan. Dat gebeurt als de prijzen van grondstoffen en energie stijgen, of als de loonstijging hoger is dan de groei van de arbeidsproductiviteit. Ondernemers berekenen de stijging van de kosten door in de prijzen die zij voor hun goederen en diensten vragen. Ook de overheid kan kosteninflatie veroorzaken, als zij hogere prijzen gaat vragen voor haar diensten.

Kostprijsverhogende belastingen

Zie indirecte belastingen.

Kwalitatieve structurele werkloosheid

Deze vorm van structurele werkloosheid hangt samen met de technische ontwikkeling. Door het invoeren van nieuwe productiemethoden kunnen arbeidsplaatsen verdwijnen. Dit is het geval als door de nieuwe techniek dezelfde hoeveelheid goederen met minder arbeid wordt geproduceerd. In dat geval stijgt de arbeidsproductiviteit.

Kwantitatieve structurele werkloosheid

Van deze vorm van structurele werkloosheid is sprake als het aantal arbeidsplaatsen te klein is voor de beroepsbevolking.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Laagconjunctuur

De economische groei ligt onder de trendmatige groei. Zie baisse, recessie, depressie.

Lange golf

Zie kondratieff-golf.

Lombard-rente

Rente die banken moeten betalen voor de marginale beleningsfaciliteit. De Lombard-rente is hoger dan de refi-rente en vormt de bovengrens van de geldmarktrente.

Loon

De beloning voor het beschikbaar stellen van de productiefactor arbeid. Hier vallen alle andere namen onder die beloningen inhouden voor arbeid, zoals salaris, vakantiegeld, bonus, 13e maand, gratificatie, honorarium.

Loon-prijsspiraal

Wanneer de prijzen stijgen als gevolg van overbesteding of monetaire inflatie, zullen werknemers op de overspannen arbeidsmarkt een hoger loon eisen. Deze loonstijging wordt in de prijzen van producten doorberekend en heeft derhalve nog hogere looneisen tot gevolg. Deze vicieuze cirkel wordt de loon-prijsspiraal genoemd.

Loonquote

De totale loonsom gedeeld door het nationaal inkomen.

Loonsom

De hoeveelheid loon, inclusief sociale lasten, in het nationaal inkomen.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Maatschappelijke baten

Zie positieve externe effecten.

Maatschappelijke kosten

Zie negatieve externe effecten.

Macro-economie

Kenmerkend voor de macro-economie is het werken met geaggregeerde grootheden. Voorbeelden van dergelijke grootheden zijn: het totaal van alle inkomens of alle werkgelegenheid in een land. De macro-economie probeert de hoogte en de verandering van het nationaal inkomen, de werkgelegenheid en het loon- en prijspeil te verklaren.

Marginale beleningsfaciliteit

Voorbeeld van een permanente faciliteit. Hierop kunnen kredietinstellingen met een zeer kortlopend liquiditeitstekort een beroep doen.

Marginale consumptiequote

Geeft weer welk deel van een stijging van het nationaal inkomen geconsumeerd zal worden. Het is de richtingscoëfficiënt in de consumptiefunctie. De som van de marginale consumptiequote en marginale spaarquote is per definitie samen één.

Marginale spaarquote

Geeft weer welk deel van een stijging van het nationaal inkomen gespaard zal worden. Het is de richtingscoëfficiënt in de spaarfunctie.

Meso-economie

Bestudeert de economische processen op bedrijfstakniveau.

Micro-economie

Leidt algemeen geldend gedrag af voor consumenten en producenten en neemt daarbij individuele consumenten en individuele ondernemers als uitgangspunt. Prijsvorming van afzonderlijke goederen staat centraal. De vraag die de consumenten uitoefenen en de kosten die de producenten moeten maken, spelen bij de prijsvorming een belangrijke rol, evenals de omstandigheden waaronder een goed wordt verhandeld.

Model

Een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, waarbij je relaties tussen grootheden eenvoudiger voorstelt dan ze in werkelijkheid zijn. Een model heeft als doel inzicht te verkrijgen in de werkingen van een economisch systeem zonder daarvoor een onoverzichtelijke hoeveelheid data te moeten gebruiken. Een model maakt gebruik van exogene en endogene grootheden.

Monetaire inflatie

Bij monetaire inflatie is het saldo van geldschepping en de ontpotting groter dan dat van de geldvernietiging en de oppotting. Door de toename van de geldhoeveelheid zal de effectieve vraag stijgen, wat tot prijsinflatie kan leiden.

Moral hazard

Een term die veel gebruikt wordt als het over verzekeringen gaat. Bedoeld wordt dat iemand zich risicovoller gaat gedragen, zodra hij verzekerd is. Denk aan iemand die een reisverzekering heeft en daardoor op vakantie minder goed op zijn digitale camera let dan hij zonder verzekering zou hebben gedaan. Het probleem voor de verzekeraars is dat ze zulk gedrag niet goed kunnen controleren, omdat ze niet iedereen in de gaten kunnen houden. De verzekerde weet dus meer over zijn eigen gedrag dan de verzekeraar; met andere woorden: er is sprake van asymmetrische informatie. Verzekeraars gaan moral hazard tegen door een eigen risico in te voeren.

Multiplier

Het verschijnsel dat de uiteindelijke groei van het nationaal inkomen hoger kan zijn dan de aanvankelijke, autonome stijging van de effectieve vraag. Een besluit van de ondernemingen om meer te gaan investeren, betekent concreet dat zij bij andere ondernemingen meer kapitaalgoederen, zoals machines en transportmiddelen, gaan kopen. Omdat er in een situatie van onderbesteding veel ongebruikte productiecapaciteit is, breiden de producenten van kapitaalgoederen graag hun productie. Zij moeten daarvoor meer werknemers in dienst nemen. Bovendien gaan ze meer bestellingen plaatsen bij toeleverende ondernemingen, die daardoor op hun beurt ook extra personeel nodig hebben. De groei van de productie betekent dat er meer inkomen wordt verdiend door de mensen die eerst werkloos waren. Het hogere nationaal inkomen veroorzaakt een verdere stijging van de effectieve vraag; nu door de particuliere consumptie. Dan gaan ook de bedrijvigheid en de werkgelegenheid toenemen in de ondernemingen die consumptiegoederen voortbrengen. Het nationaal inkomen gaat daardoor nog verder omhoog: de hogere investeringen, waarmee het allemaal begon, hebben een sneeuwbaleffect gehad. De werking van de multiplier wordt verzwakt door inkomenslekken.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Nationaal inkomen

De som van de primaire inkomens van de burgers en overheid van een land verdiend in een bepaald jaar.

Nationale rekeningen

Boekhoudkundige beschrijving van de geldstromen in een land in een bepaald jaar.

Nationale spaaroverschot

Het saldo van de particuliere sector plus het saldo van de overheidssector. Dit spaaroverschot – positief of negatief – moet gelijk zijn aan het saldo van de sector buitenland.

Natuur

Oorspronkelijke productiefactor die alle natuurlijke hulpbronnen, zoals grond, bossen en delfstoffen omvat. De delfstoffen, die reeds gewonnen zijn, behoren tot het vlottend kapitaal.

Negatieve externe effecten

Een onderneming die afvalstoffen in een rivier loost, veroorzaakt nadelen die niet in de kostprijs van het product worden verwerkt. Dit zijn maatschappelijke nadelen. De mensen die hierdoor minder welvaart genieten, zijn meestal niet de afnemers van het product. Zulke bijverschijnselen noemen we negatieve externe effecten. Hiervan is sprake als nadelige gevolgen van de consumptie of productie buiten de markt om een rol spelen. Als men bij de productie wél let op de negatieve externe effecten, spreekt men van de maatschappelijke kosten van de productie. De maatschappelijke kosten van de productie zijn hoger dan de bedrijfseconomische kosten. Zie positieve externe effecten.

Negatieve selectie

Een term die veel gebruikt wordt als het over verzekeringen gaat. Neem als voorbeeld een ziektekostenverzekering. Stel dat alle Nederlanders hetzelfde ziektekostenpakket hebben en dezelfde premie betalen. Voor gezonde mensen is die premie dan relatief duur, en voor mensen die veel kans lopen ziek te worden, is die premie relatief goedkoop. Voor gezonde mensen is het dus aantrekkelijk om een andere verzekeraar te zoeken waar ze een lagere premie betalen. Het probleem is hier dat de verzekeraar niet weet hoe gezond iedereen is: er is sprake van asymmetrische informatie. Hij heeft wel wat aanwijzingen, bijvoorbeeld de leeftijd. De verzekeraar zou daarom mensen onder de vijftig jaar een lagere premie kunnen aanbieden, en mensen boven de vijftig jaar een hogere premie. Verzekeraars proberen hun verzekerden op die manier steeds verder uit te splitsen, en zo de premie zo goed mogelijk te laten aansluiten op de risico’s die een verzekerde loopt. Dit noem je negatieve selectie. Hierdoor ontstaat echter een probleem: de premie voor oudere, chronisch zieken wordt onbetaalbaar! Negatieve selectie dwingt de overheid dus in te grijpen. Daarvoor zijn allerlei manieren. Denk onder andere aan de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Volgens deze wet betaalt de overheid de kosten voor langdurige verpleging uit de eerste twee schijven van de inkomstenbelasting.

Netto binnenlands product (NBP)

Gelijk aan het bruto binnenlands product (BBP) minus de afschrijvingen

Netto nationaal product (NNP)

Gelijk aan het bruto nationaal product (BNP) minus de afschrijvingen. Het NNP moet gelijk zijn aan het nationaal inkomen.

Netto toegevoegde waarde

Gelijk aan de bruto toegevoegde waarde minus de afschrijvingen.

Netto toegevoegde waarde van de overheid

Omdat er voor de productie van de overheid geen verkoopprijzen op markten tot stand komen, meten we de bijdrage van de overheid door de netto toegevoegde waarde van de overheid gelijk te stellen aan de ambtenarensalarissen.

Netto-investeringen

De investeringen die de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad in een land veranderen. De netto-investeringen zijn te bereken door van de bruto-investeringen de afschrijvingen af te trekken. De netto-investeringen bestaan uit de uitbreidingsinvesteringen plus de voorraadmutatie.

Netwerkeffecten

Treden vaak op in de ICT-sector, maar ook in traditionelere sectoren zoals openbaar vervoer en telefonie. Als voorbeeld het vaste telefonienetwerk. Als je als consument een aansluiting hebt op dit netwerk, neemt de waarde van jouw aansluiting toe naarmate er meer andere consumenten op dat netwerk zijn aangesloten. Je kunt dan immers meer mensen bereiken met jouw telefoonaansluiting. Voor het besturingssysteem Windows geldt iets vergelijkbaars. Omdat de meerderheid van de computergebruikers Windows op zijn computer heeft geïnstalleerd, zullen schrijvers van softwareprogramma’s dit besturingsprogramma vaak als uitgangspunt kiezen. Dit geeft ze immers de grootste potentiële markt. Veel computergebruikers blijken daarom in de praktijk voor Windows te kiezen. Dit verstevigt de positie van Microsoft en maakt het voor een onderneming als Macintosh moeilijk om te overleven.

Niet-duurzame consumptiegoederen

Zowel consumptiegoederen die slechts één keer te gebruiken zijn, als milieuonvriendelijke consumptiegoederen.

Nominaal nationaal inkomen

Het nationaal inkomen in geld uitgedrukt, waarbij geen rekening is gehouden met de inflatie.

Nut

Wordt ontleend aan het consumeren van goederen. Zie ook welvaart.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Objectieve methode

Het nationaal inkomen wordt gemeten door de netto toegevoegde waarde van de productie van alle ondernemingen op te tellen bij de netto toegevoegde waarde van de overheid.

Omzet

Het aantal in een bepaalde periode verkochte producten maal de verkoopprijs per stuk.

Onderbesteding

De effectieve vraag is kleiner dan de productiecapaciteit. De bestedingen schieten tekort om voldoende werkgelegenheid te bieden voor het gegeven arbeidsaanbod. Er is sprake van conjuncturele werkloosheid.

Ondernemer

Combineert de drie productiefactoren.

Ontvangsten van de overheid

Deze bestaan uit directe belastingen, indirecte belastingen, niet-belastingmiddelen – bijvoorbeeld winstuitkeringen door overheidsondernemingen en retributies – alsmede premies voor de sociale verzekeringen.

Oorspronkelijke productiefactoren

Natuur en arbeid. Kapitaal noemt men de afgeleide productiefactor .

Open economie

Een economiemodel met een sector buitenland. Met open economie kan ook bedoeld worden dat het land intensieve handelsrelaties heeft met het buitenland.

Open markttransacties

Zijn bedoeld voor het sturen van de rente, het beheersen van de liquiditeitsverhoudingen en het afgeven van signalen over de koers van het monetaire beleid. De belangrijkste vorm van open markttransacties zijn herfinancieringstransacties.

Overbesteding

De effectieve vraag is groter de productiecapaciteit. Er is sprake van bestedingsinflatie en een overspannen arbeidsmarkt. Zie loon-prijsspiraal.

Overdrachtsuitgaven

Inkomensoverdrachten van de overheid naar burgers toe. De overheid verwacht hiervoor geen tegenprestatie, zoals de bijstandsuitkeringen en de inkomensondersteunende subsidies.

Overheidsbestedingen

Het gedeelte van de overheidsuitgaven waar de overheid wel een tegenprestatie voor verlangt, in tegenstelling tot bij de overdrachtsuitgaven. De overheidsbestedingen zijn te verdelen in overheidsinvesteringen en overheidsconsumptie.

Overheidsconsumptie

De uitgaven van de overheid aan andere productiefactoren dan vast kapitaal. Hieronder vallen naast kantoorbenodigdheden en dergelijke ook de ambtenarensalarissen.

Overheidsinvesteringen

De aanschaf van vaste kapitaalgoederen door de overheid, zoals voor spoorlijnen, wegen, bruggen, gebouwen en dijken.

Overheidsproductie

Zie netto toegevoegde waarde van de overheid.

Overheidsuitgaven

De overheidsbestedingen plus de overdrachtsuitgaven.

Overspannen arbeidsmarkt

De vraag naar arbeid is groter dan het aanbod van arbeid. De effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit. Door de schaarste aan arbeidskrachten leidt deze situatie tot een stijging van de lonen.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Pacht

De beloning voor het beschikbaar stellen van grond.

Participatiegraad

De omvang van de beroepsbevolking uitgedrukt in procenten van de potentiële beroepsbevolking.

Permanente faciliteiten

Permanente faciliteiten zijn ervoor om zeer kortlopende liquiditeiten te verschaffen of te onttrekken en signalen af te geven over de algemene koers van het monetaire beleid. Het gaat hierbij om leningen van maximaal één dag. Vallen uiteen in marginale beleningsfaciliteiten en depositofaciliteiten.

Positieve externe effecten

Goederen met positieve externe effecten herken je veelal aan het feit dat de overheid het gebruik ervan door subsidies stimuleert. Je kunt denken aan huizen met mooi aangelegde tuinen, die ook voor de mensen in de omgeving bijdragen tot de welvaart. Ook openbaar vervoer heeft een positief extern effect. Het gebruik ervan dringt de vervuiling door het particuliere autoverkeer terug. Door positieve externe effecten ontstaan maatschappelijke baten.

Potentiële beroepsbevolking

Alle personen tussen de 15 en 65 jaar. Ook mensen in de WAO behoren tot hiertoe, omdat zij in principe aangepast werk zouden kunnen doen.

Primaire inkomens

De inkomens die men ontvangt als beloning voor het ter beschikking stellen van de productiefactoren. Zie loon, pacht en huur, interest en winst.

Prisoner’s dilemma

Spel waarin strategieën die van tevoren optimaal zijn tot een uitkomst leiden die voor beide spelers niet optimaal is. Het oorspronkelijke prisoner’s dilemma gaat als volgt: twee dieven worden betrapt door de politie. De politie neemt beide dieven naar een aparte kamer op het politiebureau en geeft ze het volgende aanbod: ‘als jij bekent, maar je partner niet, word jij vrijgelaten en gaat je partner 20 jaar de gevangenis in. Als je weigert met ons mee te werken en je partner bekent wel, dan ga jij 20 jaar de gevangenis in, terwijl je partner vrijuit gaat.’ Als beide mannen bekennen, heeft de politie hun verdere medewerking niet nodig en gaan ze beiden voor 10 jaar de gevangenis in. Als geen van beide mannen bekent, dan heeft de politie slechts voldoende bewijs om ze voor één jaar gevangen te zetten. Je kunt afleiden dat het voor beide mannen, ongeacht de strategie van de ander, optimaal is te bekennen. Hierdoor gaan ze beiden voor tien jaar de gevangenis in. Als ze beiden niet hadden bekend, waren ze slechts één jaar de gevangenis ingegaan.

Producent

Zie ondernemer.

Produceren

Het combineren van productiefactoren, waarbij goederen en diensten voor consumptie geschikt gemaakt worden.

Productiecapaciteit

De maximale hoeveelheid goederen en diensten die geproduceerd kan worden. Deze is afhankelijk van de aanbodfactoren.

Productiefactor

Een middel waarmee geproduceerd kan worden. Er worden drie productiefactoren onderscheiden: natuur, arbeid en kapitaal. De eerste twee noemt men oorspronkelijk en kapitaal noemt men de afgeleide productiefactor.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Raad van Bestuur van de ECB

Belangrijkste besluitvormende orgaan van het Europees Stelsel van Centrale Banken, dat bestaat uit de zes directieleden van de ECB en de centrale bankpresidenten van de twaalf aan de EMU deelnemende EU-lidstaten.

Recessie

In het dagelijks spraakgebruik betekent dit een periode van laagconjunctuur, maar officieel is er sprake van een recessie als het bruto binnenlands product twee kwartalen achter elkaar is gedaald.

Reëel kapitaal

Zie kapitaalgoederen.

Reëel nationaal inkomen

Het nationaal inkomen gecorrigeerd voor de inflatie. Zo is te zien in hoeverre de koopkracht is veranderd.

Refi-rente

Rente die vergoed wordt op reserveverplichtingen en herfinancieringstransacties.

Rente

Zie interest.

Reserveverplichtingen

Dienen om een structureel tekort op de geldmarkt tot stand te brengen. Kredietinstellingen zijn steeds voor een maand verplicht gemiddeld 2% van bepaalde passivaposten van hun balans aan te houden bij één van de nationale centrale banken.

Retributies

Heffingen voor diensten die de overheid aan burgers verleent, zoals de afgifte van paspoorten. Behoort bij het gedeelte van de ontvangsten van de overheid dat komt uit niet-belastingmiddelen.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Saldo van de overheidssector

De ontvangsten van de overheid minus de overheidsconsumptie en de overheidsinvesteringen. (B – O)

Saldo van de particuliere sector

De besparingen minus de investeringen. (S – I)

Saldo van de sector buitenland

De waarde van de export minus de waarde van de import. (E – M)

Schaars

Iets is schaars als er productiefactoren voor moeten worden opgeofferd.

Schaarste

Schaarste bestaat omdat onze tijd beperkt is. Hierdoor zijn we gedwongen te kiezen. We kiezen daarom voor een bepaalde studieduur, een bepaalde werktijd, aantal uren vrije tijd en een tijdstip van pensionering. Hierdoor is ons inkomen ook beperkt en moeten we kiezen welke goederen we consumeren.

Sectoren

Men onderscheidt in de macro-economie de volgende vijf sectoren: consumptiehuishoudingen, ondernemingen, de collectieve sector, de financiële instellingen en het buitenland.

Seizoenbeweging

De jaarlijkse, regelmatig terugkerende schommelingen in de bedrijvigheid, die hun oorzaak vinden in de wisselende omstandigheden van de seizoenen.

Spaarfunctie

Deze gedragsvergelijking beschrijft het verband tussen de geplande besparingen en het nationaal inkomen. De spaarfunctie is af te leiden uit de consumptiefunctie.

Spaarquote

Het deel van het nationaal inkomen dat niet wordt geconsumeerd. Zie marginale spaarquote.

Staat van middelen en bestedingen

Een schematische weergave van de identiteit:.Y + M = C + I + O + E. De som van het nationaal inkomen en de invoer aan de linkerkant van de staat moet gelijk zijn aan de som van de totale bestedingen aan de rechterkant.

Stabiliteitspact

Pact waaraan landen zich na toetreding tot de Economische en Monetaire Unie moeten houden. Bepaalt onder andere dat de begroting op middellange termijn vrijwel in evenwicht moet zijn of een klein overschot moet vertonen.

Stagflatie

Combinatie van inflatie en werkloosheid. Het woord is een samentrekking van inflatie en stagnatie en heeft zich eind zeventiger jaren voorgedaan. De oorzaken van stagflatie liggen vooral bij de aanbodzijde (structureel).

Stroomgrootheid

Een grootheid die over een bepaalde periode (bijvoorbeeld één jaar) wordt gemeten. Voorbeelden van stroomgrootheden zijn: nationaal inkomen, omzet en kosten. Voorbeelden voor voorraadgrootheden zijn de maatschappelijke geldhoeveelheid, de kapitaalgoederenvoorraad en de beroepsbevolking.

Structurele aspect van investeringen

Zie capaciteitseffect van investeringen.

Structurele ontwikkeling

De geleidelijke verandering van de productiecapaciteit door veranderingen in de aanbodfactoren.

Structurele werkloosheid

Deze vorm van werkloosheid heeft zijn oorzaak bij de aanbodzijde van de economie. Een deel van de beroepsbevolking zou zelfs bij een volledige bezetting van de productiecapaciteit werkloos blijven. We maken onderscheid tussen kwantitatieve en kwalitatieve structurele werkloosheid.

Structuurtoezicht

Toezichtstaak van De Nederlandsche Bank, bedoeld om ongewenste machtsposities te voorkomen die door fusies van banken kunnen ontstaan.

Subjectieve methode

De hoogte van het nationaal inkomen wordt gemeten door alle primaire inkomens van de burgers van een land bij elkaar op te tellen.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Technische ontwikkeling

Technische ontwikkeling vindt plaats via uitvindingen of inventions, geleidelijke vernieuwingen of innovations en verspreiding of diffusie van technische kennis. We spreken van kapitaalbesparende en arbeidsbesparende technische ontwikkeling. Zie basisinnovaties.

Toegerekend arbeidsinkomen

Het deel van de winst van ondernemingen van zelfstandigen, dat als fictief loon voor zelfstandigen wordt gezien bij de berekening van de arbeidsinkomensquote. Zelfstandigen zetten hun eigen arbeid in gedurende het productieproces, maar dit komt in de statistieken slechts tot uitdrukking in de winst.

Toegevoegde waarde

Gelijk aan het verschil tussen de marktwaarde van de productie en de gebruikte grond- en hulpstoffen en diensten van derden. Zie netto en bruto toegevoegde waarde, alsmede toegevoegde waarde tegen factorkosten en toegevoegde waarde tegen marktprijzen.

Toegevoegde waarde tegen factorkosten

Wanneer we de toegevoegde waarde berekenen door de kostprijsverhogende belastingen en de prijsverlagende subsidies weg te laten uit de verkoopprijzen.

Toegevoegde waarde tegen marktprijzen

Wanneer we de toegevoegde waarde berekenen door uit te gaan van verkoopprijzen.

Toezicht op de beleggingsinstellingen

Toezichtstaak van De Nederlandsche Bank; doelstellingen zijn een goede werking van de financiële markten en bescherming van potentiële beleggers op de markten.

Toezicht op de wisselkantoren

Toezichtstaak van De Nederlandsche Bank; met name gericht op de handhaving van de integriteit van wisselkantoren.

Toezicht op het bankwezen

Toezichtstaak van De Nederlandsche Bank; valt uiteen in het bedrijfseconomisch toezicht en het structuurtoezicht.

Transactiekosten

Kosten van het organiseren van ruilverkeer. Een voorbeeld: het ontstaan van markten kun je zien als een manier om de transactiekosten zo laag mogelijk te houden, omdat markten vragers en aanbieders van goederen bij elkaar brengen. speltheorie Houdt zich bezig met de besluitvorming van spelers (bijvoorbeeld ondernemingen) in strategische situaties. Van een strategische situatie is sprake als spelers zich ervan bewust zijn dat hun acties de acties van anderen beïnvloeden. Ze zullen daarom in het bepalen van hun strategie met de reacties van anderen rekening houden.

Trend

De gemiddelde groei van het nationaal inkomen over een langere periode gemeten. De fluctuatie in de trend wordt zichtbaar in de Kondratieff-golf. Zie conjunctuur.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Uitbreidingsinvesteringen

De investeringen die de vaste kapitaalgoederenvoorraad doen toenemen. Deze zijn te berekenen door van de vaste kapitaalgoederen de vervangingsinvesteringen af te trekken.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Vaste kapitaalgoederen

Kapitaalgoederen die meerdere productieprocessen meegaan. Op vaste kapitaalgoederen wordt meerdere jaren afgeschreven. De som van de vervangingsinvesteringen en de uitbreidingsinvesteringen vormen samen het vaste kapitaal.

Verdrag van Maastricht

Verdrag waarin voorwaarden voor deelname aan de Economische en Monetaire Unie zijn vastgelegd. Deze voorwaarden betreffen de inflatie, de lange rente, de overheidsfinanciën en de wisselkoers. Zo mag het financieringstekort niet meer dan 3% van het BBP bedragen en de staatsschuld niet meer dan 60% van het BBP.

Vervangingsinvesteringen

De investeringen die de omvang van de kapitaalgoederenvoorraad op peil houden. De aangekochte kapitaalgoederen vervangen de economisch verouderde kapitaalgoederen. Macro-economisch zijn de vervangingsinvesteringen gelijk aan de (nationale)afschrijvingen.

Vlottend kapitaal

Kapitaalgoederen die slechts één productieperiode meegaan. De handelsvoorraad van een ondernemer behoort dus tot het vlottend kapitaal, omdat ze maar één verkoopproces meegaan.

Voorraadgrootheid

Een grootheid waarvan de omvang op een bepaald moment vaststaat, in tegenstelling tot een stroomgrootheid waarvan de omvang over een bepaalde periode wordt gemeten.

Voorraadmutatie

De verandering van de omvang van het vlottende kapitaalgoederenvoorraad gedurende een bepaalde periode. Zie netto-investeringen.

Vraagfactoren

De componenten van de effectieve vraag. De vraagfactoren zijn de consumptie, investeringen, overheidsbestedingen en het saldo van de buitenlandse vraag.

Vrijwilligerswerk

Alle werkzaamheden die niet gericht zijn op het verwerven van een inkomen.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Waarde overheidsproductie

Zie netto toegevoegde waarde van de overheid.

Wegingsfactor

De relatieve belangrijkheid aan van een goed in een pakket goederen in het basisjaar. Een wegingsfactor van een bepaald goed in het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie geeft aan welk deel van het inkomen een modaal gezin aan dat goed uitgeeft.

Welvaart

De mate van behoeftebevrediging, voor zover deze afhankelijk is van het omgaan met schaarse middelen.

Welvaart in enge zin

Eén van de manieren waarop het begrip welvaart geïnterpreteerd wordt. Hoewel het de meeste gebruikte interpretatie is, is het niet de correcte. De reden hiervoor is dat niet alle schaarse middelen meegeteld worden, maar alleen die schaarse middelen die in het nationaal inkomen zijn opgenomen. De kwaliteit van het milieu telt bijvoorbeeld niet mee. Zie ook welvaart in ruime zin.

Welvaart in ruime zin

Eén van de manieren waarop het begrip welvaart geïnterpreteerd wordt. Dit is de correcte interpretatie, omdat het – in tegenstelling tot welvaart in enge zin – wel rekening met alle schaarse middelen houdt, dus ook de kwaliteit van het milieu.

Winst

De opbrengst minus de kosten in een bepaalde periode.

Winstmarge

Het verschil tussen de verkoopprijs van een product en de kostprijs.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


Zelfstandigen

Personen die niet in loondienst zijn maar een eigen onderneming hebben.